Het is geen goede nacht voor nicht Sientje. Zij woelt en woelt in haar bed en is opstandig tegen God, Die haar haar rust ontnomen heeft. Zij wil niet bij deze man in betrekking, want zij voelt zich daarvoor te nietig, te lelijk en te onbekwaam. Maar kort daarop wil zij het hevig wèl. Heel haar leven wil zij deze man dienen, al zijn grillen verdragen, stil wachtend op zijn bevelen. Als een hond zou zij naar hem toe willen kruipen, als zij maar bij hem mag zijn. Haar hoofdje doet pijn, voortdurend dreunt er de zin: ‘je bent niets, niets, een dom, onwetend vrouwtje.’
Het wisselt af met een opstandige stem, die vraagt wat zij minder is dan andere vrouwen, waarom zij minder rechten zou hebben op hetgeen zij als een geluk in haar leven beschouwt. Midden in de nacht, verhit van koorts, staat zij op en bij het licht van de kaars leest zij in haar gebedenboek. Langzaam daalt de rust weer in haar ziel; zij verzoent zich met God, die Eeuwig en Enig is en wijs in Zijn besluiten en zij zal wachten op Zijn teken.
Als zij dan eindelijk is ingeslapen, is daar de droom, die beslist over haar verder leven. Een Engel staat aan haar bed. Zij ziet hem heel duidelijk en hij zegt tegen Josine, dat God in het geheel niet tevreden is met Isaac de Fuentes en al heeft Hij hem al meermalen beproefd, toch zal zijn weg een eenzame zijn.
‘En God wil niet, dat gij aan zijn zijde gaat, Josine. Het is U gezegd!’
Reeds vroeg in de morgen laat nicht Sientje door de kruier een briefje naar Rebecca brengen. Zij schrijft, dat zij na rijp beraad inziet, te weinig opleiding te hebben genoten om het grote huis van de in eerste kringen verkerende Heer de Fuentes te besturen en zij verzoekt nicht Rebecca dit aan hem te willen mededelen en nogmaals te danken voor de eer haar bewezen. Als dit briefje verzonden is, voelt Josine zich treurig, maar opgelucht. De vrede daalt wederom in haar hart en zij voelt dat eens de dag zal komen, waarop het Opperwezen Zijn eenzame wees zal zegenen en gelukkig maken.
Rebecca Davidson gaat naar het huis Daumer om Isaac te bezoeken. Het is haar angstig te moede, want zijn persoonlijkheid voert oorlog met de hare en zij voelt zich de mindere. Madeleine ontvangt haar hoffelijk. Rebecca is het eveneens en toch mogen
42