van de prachtige en gezellige woonkamer heeft Isaac een grote, met leer beklede stoel doen plaatsen. Wanneer hij hier zal zitten, zal hij over de diepe tuinen naar de Maas met al haar bedrijvigheid kunnen kijken en zijn gedachten laten gaan over verleden, heden en toekomst.
Nu heeft hij het huis met de meester-meubelmaker doorgelopen en beiden zitten aan de Oud-Hollandse balpoottafel, waarop wijn en glazen gereedstaan. De gezellen staan eerbiedig achter de stoel van hun patroon opgesteld en kijken nieuwsgierig naar deze uitheemse klant, die zich zo rijk heeft doen inrichten. De Fuentes staat op en dankt in enige korte, warme woorden voor de smaakvolle en tijdige aflevering van het werk. Dan grijpt hij diep in de zak van zijn geklede rok en trekt een zakje te voorschijn. Hij betaalt in blinkende, gouden rijers en ieder van de gezellen ontvangt een ruime fooi. Dan schenkt hij voor elk een glas geelrode middagwijn. De meester dankt in gedegen Rotterdams voor de verleende opdracht en hoopt, dat zijn opdrachtgever tevreden is met het geleverde en nog vele jaren in vrede en vreugde van zijn huis zal mogen genieten. Isaac verstaat hem wel niet woordelijk, maar hij begrijpt volkomen zin en oprechtheid van het gezegde en opgewekt drinkt hij de meester en zijn gezellen toe.
Als allen vertrokken zijn, gaat Isaac in zijn stoel bij het middenvenster zitten en kijkt bewogen de kamer rond. Hij overdenkt, dat het precies zo is geworden als hij het zich gedacht heeft. Lang zit hij daar en denkt aan Ester. Het schemert reeds, als hij zijn nieuwe woning verlaat en bij Anatole Daumer binnenkomt voor het avondeten. Isaac is stil die avond. De gedachten aan Ester hebben een schaduw over zijn vreugde geworpen, zodat Anatole hem tersluiks aankijkt en ten slotte vraagt wat hem scheelt.
‘Is je huis je uiteindelijk toch niet bevallen? Of heb je een onaangename ontmoeting gehad? Je bent zo somber en stil.’ ‘Integendeel, Anatole, juist omdat het mij zo goed is bevallen, ben ik er treurig om. Man, ik had een arm willen missen, wanneer ik Ester dit alles had kunnen aanbieden! Ik weet hoe zij gereageerd zou hebben op het prachtige uitzicht, op het schilderachtige van de rivier. In een dolle bui zou zij door het huis hebben gedanst en zij zou mij hebben gekust, dat ik naar adem zou hebben gesnakt.’
38