kerkvoogdij eist naast de zaken veel tijd en deze vindt hij in een vroege dag. Hij komt zich op de hoogte stellen of het zijn gast aan niets ontbreekt en om de prachtige volzin te zeggen, die hij ’s nachts uit liet hoofd heeft geleerd. Als beiden zo aan de tafel zitten, Jacob vredig informerend naar het welzijn en de nachtrust van zijn gast, en Isaac, fors uitziend, hoffelijk en welwillend antwoordend, komt juist Rebecca de kamer binnen. Ze blijft maar heel even en was gedreven door nieuwsgierigheid en de onrust, dat iets aan zijn ontbijt zou ontbreken. Ook had zij zojuist besloten de mindere te zijn en haar gast te verzoeken een eventueel besluit om te vertrekken te willen herroepen. Dat korte moment in de kamer, nadat zij Isaacs morgengroet met een knik heeft beantwoord, is echter voldoende voor haar, alles nu te laten zoals het is. Zij heeft haar man gezien, klein, tevreden en onaanzienlijk, hen schnorrer aan zijn eigen tafel, naast de adellijke heer de Fuentes. In één oogopslag ziet zij de toekomst: Isaac, die te allen tijde jacob zal overvleugelen door zijn houding en savoir vivre; en ook haar, al is zij geestelijk sterk. Isaac zal de heer des huizes zijn, allen zullen om hem heen draaien als planeten om de zon en Davidson zal berusten, want zo is zijn aard. Dit wil Rebecca niet; nooit, zolang zij leeft, denkt zij in opkomende drift en daarop heeft zij bruusk de kamer verlaten, de mannen verbluft achterlatend. Davidson is er weer nerveus van geworden; hij kent zijn Rebecca en haar stemming betekent, dat ei heden geen vrede zal zijn in zijn gemoed en zijn gedachten onrustig om haar heen zullen cirkelen. De mooie, bestudeerde volzin is hem geheel ontschoten; daarom vraagt hij nu maar schuchter en met doorzichtige diplomatie: ‘Mijnheer de Fuentes, wanneer U ons werkelijk gaat verlaten, waar zult Ü dan wonen in deze, voor ’U vreemde stad?’
‘Ik denk, dat ik kamers in het Maashotei zal nemen.’
‘ü zult daar niet ritueel kunnen leven!’
‘Dat is zeer spijtig, maar daar het dc eerste keer van mijn leven niet is, dat ik dat doe, zai ik. et wel zonder letsel doorkomen, mijn waards P
Isaac heelt het vlot gezegd en enigszins vreemd kijkt hij naai het plechtige gelaat van Davidson, die hem antwoordt:
®Alleen in nood moogt U een wet breken, mijnheer, en nood is er voor U ja het geheel niet. Ons huis - en dat van vele andere Joden - staat voor L open.’
32