het nieuwe regime, terugverlangende naar de glorie van het Keizerrijk. Men bood hem aalmoezen en ondersteuning; hij aanvaardde alléén werk en beurde hoffelijk zijn loon, niet dankend, omdat hij meer gaf dan van hem werd verlangd.
Zijn tocht door Frankrijk en de wereld duurde twintig jaren en Isaac de Fuentes ging niet ten onder.
In het jaar 1835 kwam hij te Le Flavre en vond daar Ester, de dochter van een kleine Joodse reder.
De herinneringen worden onduidelijk. Zij verwazen en zijn verre blik ziet het Hollandse landschap niet meer, noch de grijze rivier, de grauwe, stormende luchten. Hij kijkt om zich heen, als komend uit een andere wereld en zoekt met de ogen zijn zoon Eli, die bij de schipper aan het roer is en honderduit praat in snel Frans waarop geen antwoord volgt. Een lach en een vriendelijke blik is al wat de schipper geven kan. Gerustgesteld verzinkt de Fuentes weer in zijn overpeinzingen en stapt terug in dat andere, oude leven van voorbije dagen.
Daar is Ester, het kastanjebruine meisje, met de grijsblauwe ogen. Zij is geen Joodse vrouw van onvermengd bloed. Hij ziet haar als de w edergeboorte van een zeevaardersdochtcr, lang geleden door hartstocht of geweld in de rij vrouwen van dit geslacht geplaatst. Vijf jaren was het geluk hem gegeven, jaren van rustig voortle ven zonderzorgen, zonder grote gebeurtenissen, soms in laaiende hartstocht van een ouder wordende man voor zijn jonge en knappe vrouw. Hij had zijn handel in scheepsartikelen; het kapitaal stamde uit bisters bruidsschat. De Fuentes was geen koopman. Hij was niet soepel en verkocht tegen vaste prijzen. Hij werd ook nooit vertrouwelijk met zijn kopers, kapiteins van thee- en graanclippers. vissers voor New Found-land en al die honderden zeelui, die Le Havre aandeden. Hij luisterde hoffelijk naar hun verhalen, beleefde ze niet.
In Ester stroomde zeemansbloed. Dikwijls ging zij met de knechts de waren afleveren aan boord van de schepen en genoot van de verhalen van de zeelieden. Soms ook voer zij mee naar de overkant van het Kanaal en alleen haar liefde voor Isaac en de kleine Fili weerhield haar om in Engeland over te stappen op de grote oceaanzeilers. Op die reisjes stond zij pal in de wind, starend over de wijde zee.
15