Ik bladerde weer tot het laatste stuk van het dossier. Las hardop het adres van Joab Da Fonseca.
״Wat is dat voor een buurt?”
Nu barstte het bij Enny Karsten los op dezelfde af-gebeten toon als de mijne .
״Een steeg in de hoerenhoek. Een demon van een huis, een donkere, steile, wrakke trap naar een tweede verdieping. En daar op die achterkamer kreperen zij. Een raam op een binnenplaats met twee meter zicht op een vuilgrijze muur. In de 17de eeuw moet dat al een lugubere steeg zijn geweest. En die mensen... God!!”
Ze sloeg de handen voor de ogen en schudde intens treurig haar hoofd.
״Waarom nam je die brief op in het dossier?” onder-vroeg ik.
״Mevrouw vroeg mij waarom ik kwam en door wie ik was gestuurd. Toen ze uw naam hoorde, sprak ze lange tijd niet. Daarna sprong ze op, scharrelde in een hoek, in een kast. Ze gaf me die brief en zei...”
Enny Karsten zweeg. Staarde naar buiten. Haar ogen waren omfloerst en nerveus wreef zij met haar samen-geknepen zakdoekje langs haar neus.
״Wat zei mevrouw Da Fonseca?”
״Zeg hem, tot slot van rekening. Hij is bankier. Dat zal hij begrijpen.”
״Heb je toen die brief gelezen?”
״Ja.”
״Dus bewust?”
״Ja. Ik ben een vrouw. Ik kon het begrijpen.”
״Verdwijn.”
Weer golfde mijn drift omhoog. Ze keek me door-dringend aan. Een reeks aandoeningen trok over haar
85