״Nee, ga zitten. U blijft tot na de koffie en misschien komt er straks bezoek en ik wil dat u daar bij bent.”
Geschrokken en opeens bedeesd ging zij zitten. Staarde mij verbaasd aan en tot mijn grote genoegen zag ik dat haar ogen niet meer koud waren.
״Zo u wilt,” lispelde zij en schoof aarzelend de fruit-schaal in mijn richting. Zij keek toe hoe ik een appel begon te schillen.
״Waarom ga je trouwen, heb je het niet meer naar je zin?”
Zij was blijkbaar verrast door mijn tutoyeren. Ik had het nog nooit gedaan in de vijf jaren dat zij mijn huis-houdster was. Ik zelf was er ook door verbaasd en porde diep in mijn binnenste op zoek naar het Freudiaanse roersel, dat mij zo iets geleverd had.
״Nou, dat wil een vrouw toch, al is ze nog zo oud. Een eigen bedoening, eigen meubeltjes, kinderen... maar daarvoor is het nu te laat.”
״Wie weet. Even veertig. Niets ónmogelijks,” zei ik vrolijk.
Waarom vrolijk? vroeg een ander Freudiaans iets in mij en daarom werd ik weer, zoals gewoonlijk, een beetje somber.
״Nee, nee meneer Levano, een man van tegen de vijftig moet geen kinderen meer krijgen. Dat wordt niks. Zij kunnen niets meer verdragen, spelen niet meer mee. En later in de vlegeljaren kunnen zij de jongens niet meer aan. Nee, nee, geen kinderen. Maar wij kun-nen zo saampjes nog wel twintig, dertig jaar genieten van het leven. Wat reizen, een prettig huis, een uitje op z’n tijd en vooral, weg die eenzaamheid. Dat is ook zijn reden om te trouwen. Ouwe vrijgezel is ook niks.”
77