hebben even lange benen. 20 nu en dan keek hij naar mij, als naar een vreemde hond, die mcedraaft.
״Waar oefen je voor,” riep ik hem toe, want ik raakte wat buiten adem. '1 en slotte moet autorijden worden be-taald met iets van de gezondheid. Alphonse antwoordde niet, maar aan het heftig opdraaien van zijn witte snor constateerde ik, dat hij zijn lachen bedwong. Hij is drif-tig, maar nooit lang boos. Hij stormde over de Glas-haven, door de Posthoornsteeg, stak met levensgevaar de Blaak over, beende door de Keizerstraat die eigenlijk nog slechts een pad is, wrong ons beiden door de volte van de Hoogstraat en eindelijk belandden wij voor de rust van de zwaargewonde St. Laurens.
Het was niet moeilijk er vlak bij te komen, want wij grijze oude heren zullen wel lid zijn van een of andere commissie en vast en zeker hoofdambtenaren op in-spectie. Dus mompelde men een groet en liet ons onge-moeid. Alphonse greep mij bij een arm, rukte er wild aan. Zei:
״Kijk op, goddeloze.” Ik keek op.
״Wat zie je?” en hij richtte zijn paraplu als een tele-scoop naar de hemel.
״Ik zie een gerestaureerd middenschip. En ik zie een toren, zo ongeveer halverwege hersteld en dan zie ik nog voor tien of vijftien jaar werk.”
״Juist. Misschien nog twintig jaar werk. Gideon Le-vano, je zag godsdienst. Steentje voor steentje wordt gehouwen, opgetast, gemetseld. Met de handen, met deze paar honderd vierkante centimeter, waaraan vijf vingers, wordt het werk van de antikrist uit het geheugen gewist, wordt deze kerk in al haar majesteit herbouwd. Dezelfde mens, die gruwelijk vernietigen kan, herstelt
71