dat zij straks haar schotel met de mijne zou ruilen. Toen zuchtte zij diep, nipte aan haar aperitief en keek gezellig rond.
״Naar je zin?” vroeg ik.
״Ja, maar het wil toch maar niet weg.”
״Wat?”
״Tony.”
״Ah,” zei ik en plukte wat aan mijn kneveltje. ״Ah... is hij er weer?” Zij keek mij vernietigend aan.
Ik was niet in een stemming om Antonius Smeets, ge-sneuveld als oorlogs vliegerofficier, eerbiedig te gedenken.
״Gideon, je houdt niet echt van me. Als je werkelijk om me gaf, zou je ook eerbied hebben voor een held, een gevallen held. Mijn held.”
״Ik heb niet de eer gehad de held Antonius Smeets te kennen. Ik kan hem dus ook niet met vochtige ogen ge-denken. Bovendien weet ik niet of hij gesneuveld is als een held en hij sliep misschien net.”
Thea het haar ogen fonkelen. Dat stond haar goed en ik moest er om glimlachen. Zij beet mij toe:
״Geen grein gevoel heb je. Geen grein! Wat zie ik eigenlijk in je?”
Geen grein gevoel, dat kwam goed uit. Er was dus een kans om met mijn problemen te komen voordraven.
״Daarover wilde ik het nu juist eens hebben, Thea. Een voorvader van mij en Alphonse de Villeneuve zijn er ook over aan het zeuren geweest en nu begin jij ook.”
״Ik zeuren? Ik?!”
Zij was nu echt boos. Haar ogen fonkelden niet meer.
״Jij ook. Driemaal in de afgelopen week is mij ver-weten, dat ik geen gevoel heb. Nu wil ik uitzoeken of dat waar is en bovendien, wat is gevoel?”
64