kamer te drentelen, zwaar trekkend aan zijn sigaar en steeds uit en in zijn tabakswolken stappend.
״Gideon, het Opperwezen is groots,” zei hij eindelijk. ״In één droom wijst hij je fouten aan en toont je de re-medie. Zoek die Joab Da Fonseca. Wat je verder doen moet, zal je geopenbaard worden.”
״Vier eeuwen bijbel,” zei ik scherp.
״Ja, vier eeuwen Hugenoot en ik voel mij gelukkig. Een kleine omheinde gedachtenwereld en daar middenin God op Zijn troon. Ik voel me vlak bij Hem. Al mijn moeilijkheden kan ik Hem voorleggen. Hij wenkt mij naderbij en geeft mij antwoord en jij? Doolt buiten de omheining over de schemerige modder van de derde dag. Dwaalt door het Niets, het eeuwige Niets. Wij, de Villeneuves, zijn gezegend met een sterk geloof, daarom wonen wij in de Hof van Eden.”
Hij maakte heftige gebaren met zijn rechterhand, zo-dat de askegel van zijn sigaar op de grond plofte.
״Dat ben jij,” zei hij en wees naar de as, het niets op de grond.
Ik sloot mijn ogen. Dacht scherp na over zijn woor-den, maar ik kon met de beste wil zijn omheining niet zien noch het Opperwezen, gezellig zittend op Zijn troon en luisterend naar de problemen van Alphonse de Villeneuve. Ik moet hebben geglimlacht, want hij riep mij toe:
״Wacht maar, spotter, zodra je Joab Da Fonseca hebt gezien zal de Engel des Heren je halen en binnen bren-gen in de omheining.”
Hij kwam naar mij toe en reikte mij de hand. De avond was om. Ik bleef alleen. Met mijn personeel en het Niets.
62