״Wist je grootvader veel. Hij kocht het van een meester -vervalser.”
״Goed dan, voorvader, intussen is-ie toch antiek ge-worden,” zei ik boos.
״Een goochem antwoord, een heel goochem ant-woord. Je had rebbe moeten worden.” Hij knikte heftig en tevreden. Hij wandelde parmantig door mijn werk-kamer en bekeek alles aandachtig.
״En?” vroeg ik.
״Hier en daar echt. Maar het is tenminste heel.”
Nauwlettend bekeek hij mijn Perzisch tapijt, schui-felde even met de voet.
״Gideon, wat een gijn. Mijn kleed ligt in jouw kamer. Hoe kom je aan mijn kleed?”
״Heb ik gekocht op een kunstveiling.”
״Hoeveel?”, vroeg hij scherp en keek mij doordrin-gend aan zonder lorgnon.
״f 3500,--b 20% veilingkosten.”
״Ai, ai, wat een gannowiem. Twee goudguldens heb ik betaald aan de kapitein, die het meebracht uit Smyrna en jij, weet je veel, betaalt maar alles wat dat geteisem vraagt.”
״Het was een veiling en het geld devalueert voort-durend.”
״Dat woord ken ik niet. Bedoel je soms munt-snoeiing?”
״Dat klinkt een beetje cru, voorvader.”
״Klinkt! Neem jij die valsemunters maar in bescher-ming. Klinkt! Wat een wereld. Hoe kan men daarin leven zonder zekerheid?”
Ik werd wat ongeduldig en vroeg nu geïrriteerd:
״Wat kan ik nou voor u doen?”
56