terzijde, de hand steunend op een lange wandelstok Weer keek hij door zijn lorgnon.
״Nah... Gideon? Ben ik een goi of niet?”״Ja, voorvader, uitgezonderd uw neus en manier van spreken.”
״Wat is neus en wat is spraak ?” zei hij, zich opwindend. ״Mag ik voor m’n achter-achter-achterkleinzoon ons zelf zijn? En neus, wat is neus? De meeste van onze pakhuis-knechten hebben onmogelijke steekneuzen, blauw van de jenever. De mijne is fors, een beetje rond en rood. En wat is spraak? Op de beurs spreek ik net zo mooi Frans als ieder, dat wil zeggen, net zo onverstaanbaar voor een Fransman. En thuis, dat is ook bij jou, gebruik ik graag een jiddisj woord. Wij kennen van die uitdrukkingen die een situatie haarscherp tekenen.”
Ik knikte om hem plezier te doen, keek kritisch naar zijn dikke benen. Hij zag het.
״Ik heb tenminste dikke benen”, zei hij. ״Die van de burgemeester zijn dun en krom.”
״Voorvader, wat kan ik voor u doen? Tot nu toe lijkt mij ons gesprek vrij nutteloos.”
״Jongen, de meeste gesprekken zijn nutteloos, vooral de meest ernstige. Kletsen is veel belangrijker, dat pur-geert de geest.”
Hij wandelde naar de staande klok. Bekeek kritisch de wijzerplaat met de wiegende scheepjes. Toen haalde hij omslachtig zijn kogelronde horloge tevoorschijn, liet het liggen op zijn vlakke hand, de kostbare chatelaine geheel uitgerold. Hij vergeleek zijn tijd met die van mijn klok.
״Die klok, Gideon, is nep. Valse antiek,” zei hij.
״Wat vertelt u me nou, voorvader? Vals? Ein het is nog wel een erfstuk van mijn grootvader?”
55