geweldige havenstad, die dan eindelijk Amsterdam over-wonnen had door haar nietsontziende werkdrift, haar gebrek aan traditie, haar bekoorlijke lelijkheid, haar ene schouwburg en haar talrijke café-chantants, koffie-huizen en proeflokalen.
...De eerste Gideon stond in mijn werkkamer. Hij voelde zich thuis, want het interieur is 18de-eeuws. Hij nam plaats achter mijn bureau, een Louis XV model. Glimlachend hield hij zijn lorgnon ter ooghoogte en keek mij olijk aan. Met zijn plompe linkerhand streek hij over de kanten jabot, die opbolde over zijn rijk geborduurde vest. Zijn driekantig steekje hield hij op. Ik glimlachte ook, omdat zijn zwarte ogen met de zware wenkbrauwen zo contrasteerden met zijn witte staartpruikje en het rood van zijn grote dikke neus toch behoorlijk door het blanketsel schemerde.
״Wat wil je, Gideon, mijn achter-achterkleinzoon? Of moet het driemaal achter zijn? Ik ben de tel een beetje kwijt. Mijn nazaten hebben volgens Abrahams slagzin gehandeld en zich zeer vermenigvuldigd. Zeer. Maar goed, m’n jongen, vertel eens waarom je glimlacht? Om m’n tenue? Kijk, de Levano’s zijn geen ashken-aziem, wij zijn levensblije mensen uit landen van zon en blauwe hemel. Wij stammen niet uit de sombere Li-touwse wouden, wij kennen de verbeten en starre on-verdraagzaamheid niet, noch de zelfkastijding door strenge wetteksten. Wij houden niet van de kaftan, de zware leren modderlaarzen, de drukkende warme bont-muts. Kijk!”
Met een elegant sprongetje stond hij naast het bureau, een wit gekousd been gracieus voor het andere, een arm
54