waardeerd. Zij verliet mijn kantoor om mij even te laten uitrusten, want er was geen volgende conferentie. Zij had zo haar eigen manier om mij te verlossen van een te lange bespreking.
Ik nam plaats bij het venster. Keek over de Blaak, die aan de overzijde weer de polder is van de heren van Bulgerstein.
Langzaam doemde de oude Blaak voor mij op. Rechts het postkantoor dwars op het Beursplein, dat onze kunstzinnige 19de-eeuwse grootvaders in het water had-den geworpen en op die manier de prachtige stadskern verwoestten. Hunnen leven onder alle volken, te allen tijde. Aan de overzijde de beurtschepen met de wappe-rende vaantjes, met hun steven tegen de kaden gedrukt, als een rij biggen tegen de buik van moeder zeug. Dan de bomen, de huizen, het drukke verkeer er voor, de trams, de sleperskarren. En heel klein de werklustige bevolking en de flaneurs, op jacht naar knappe wel wil-lende vrouwen en meisjes. Naar links de vismarkt met aan haar steiger de Vlaardingers, die opgestoomd waren door de Leuvehaven en daarnaast de tientallen hand-karren met de visvrouwen, gekleed in zwarte rokken en witte jakken, sommige oudjes nog met een witte kap om de haren en de jongere met een zwarte ■wollen omslag-doek. Het was een schilderachtig brok leven, maar het stonk naar ontbindende vis en carbol.
Voorbij, reeds vóór de tweede wereldoorlog. Nimmer komt het hart van Rotterdam terug.
Zadkine is een ziener...
Ik keerde mijn rug naar het venster en sloot mijn ogen. Zo kon ik een kleiner beeld zien. Het stamhuis van Gideon Levano & Zonen. De eerste Gideon in deze