een groot deel van zijn broodwinning, want mijn cliën-ten vinden zonder zijn hulp de weg naar de loketten. De rest van die broodwinning moet het verhinderen van een bankoverval zijn. Ik heb echter in zijn paraatheid weinig vertrouwen, hij is niet getraind en ongewapend. Ik zie meer in een ruime verzekering en deze is dus gesloten.
Hij greep mijn documentenkoffertje en ging mij voor naar mijn werkkamer. Hij doet dat gewichtig en plechtig sinds de dag dat ik dit paleis van marmer, smeedijzeren hekken en rubbervloeren opende, aan het hoofd van een groep opdringende genodigden, die wegens dit feit honderden flessen sherry en port op mijn kosten leeg-dronken en in tien minuten een koud buffet leeg graaiden.
Hij legde mijn koffertje op mijn schrijftafel, boog en trok zich terug. Vooral dat buigen maakte hem onuit-staanbaar, maar hij leert het niet af ondanks mijn her-haalde verzoeken.
Na hem verscheen mijn secretaresse. Zij was klein, mollig en vrolijk en uitzonderlijk intelligent. Zij wist dat en hield zich bescheiden, maar in haar familiekring leidde zij mijn bedrijf. Zoals altijd verwonderde het mij dat haar ‘goede morgen mijnheer Levano’, na veertien jaar nog steeds zo opgewekt klonk. Zij hoefde zo opge-wekt niet te doen, ik zou haar toch niet ontslaan. Zij was veel te handig en te makkelijk voor mijn verslijtende geheugen.
״Morgen, juffrouw Enny.” Zij glimlachte en dan was zij bekoorlijk. Zij glimlachte omdat ik ‘Enny’ zei, in plaats van ‘mejuffrouw Karsten’.
De woorden ‘mejuffrouw Karsten’ waren een uiting van mijn slechte humeur, waar zij niet tegenop kon en dan stiekem liep te huilen.
49