kristallen kroon. Onbeweeglijk. Ik stond achter haar. Waaraan dacht zij? Aan haar huis, haar toegewijde ouders? Haar onbezorgde jeugd met goede scholen, danspartijtjes, theater, concerten? Dacht zij aan de aller-menselijkste zorgen, die nu komen zouden? Een man, kinderen? Ziekten? Ouder worden?
Ik legde mijn handen op haar schouders, een onbe-wust gebaar van bescherming. Ik voelde haar trillen on-der mijn handen en ik schrok.
״Channah,” zei ik en keerde haar naar mij toe. Zij ge-hoorzaamde onrustig, het hoofd terzijde. Maar ik zag de tranen.
״Channah, wat is er?”
״Niets.”
״Waarom huil je, Channah?”
״Om niets.”
Ik wilde haar kussen, want zij was mooi en jong en ik, gezonde begerige man, verlangde naar haar.
Met een ruk bevrijdde ze zich en draaide zich om. Staarde weer naar dat fatale kristallen kroontje.
Gejaagd dwong ik mijn gedachten om de weg terug te zien. Ik trachtte mij al haar vriendjes voor de geest te roepen, om te ontdekken of er soms een was die zij liever had gewild dan mij. Ik vond er een. Joab Da Fonseca.
״Ik begrijp het, Channah,” fluisterde ik.
Wild keerde zij zich weer om. Een beetje ontzet keek ze mij aan:
״Wat?” vroeg ze heftig.
״Joab Da Fonseca.”
Zij vatte mijn handen en legde ze op haar schouders. Ze trilde nog steeds. Toen rukte ze wild haar sluier af, woelde jachtig door haar volle zwarte haar. En het viel
46