“Dat weet ik maar al te goed.”
Hij schudde nijdig zijn hoofd. ״Egoïst,” schold hij, ״in jouw plaats was ik al lang straatarm.”
״Alphonse, zij hebben meer aan verstandige Joden, die hun kapitaal bij elkaar houden, het in heel de wereld laten werken en van de opbrengst een deel afstaan. Dat is ouderwets kapitalistisch, maar het is oergezond.”
״Met jouw methode blijven ze bedelaars,” zei hij, ter-wijl hij driftig aan zijn snee Frans brood pulkte.
״Luister nou eens, Hugenoot, al lang voor koning Saul leefden er Joden buiten Kanaan. Zij stuurden regel-matig hun bijdrage voor de tempel, maakten soms een bedevaart naar Jeruzalem. Deze joden zaten op de juiste plaatsen. Er was daar handel, er werd daar verdiend en van die verdiensten zonden zij naar dat kleine land. Maar zij stuurden ook berichten. Over stemmingen, over politieke en militaire verhoudingen, kortom zij brachten de wereld naar Kanaan. Zo is het nu nog. Zo moet het blijven. Wij joden buiten Israël zijn de navel-streng met Moeder Aarde. En als het nodig is kunnen wij iets proberen te doen bij de grote mogendheden. Israël is maar klein, een dwergstaat met een bevolking van een kleine wereldstad.”
״Dus jij voelt je als een soort middeleeuwse hofjood?”
״Ja, want misschien is Israël het grootste getto uit onze geschiedenis.”
Wij zwegen, wij hadden alles gezegd. De kelner kwam en serveerde. Alphonse hief zijn glas Liebfraumilch:
״Op de gezondheid van Israël, de geboortegrond van onze Heiland,” zei hij enthousiast.
״Met Liebfraumilch drinken op Israël?” vroeg ik, terwijl ik ook mijn glas ophief.
44