landen. Opeens legde hij zijn hand op mijn schouder en keek mij ernstig wantrouwend aan. Hij zei:
״Gideon Levano, vond je het niet vreemd wat de boe-rin toen heeft gedaan?”
״Nee, het was menselijk.”
״Jaaaa... maar zo... in haar hemd... op haar rug met... met...”.
״Het was vrouwelijk, maar diep menselijk,” snauwde ik hem toe.
Hij zweeg. Keek over zijn land naar de horizon. Zijn kaken omklemden zo fors zijn tabakspijp dat die er van bibberde. Ik voelde zijn woelende jaloersheid, die na vijftien jaren nog net zo hevig kon opvlammen. Zijn nu nog knappe welgevormde vrouw in haar korte hemd voor een vreemdeling, op haar rug met opgetrokken knieën... Hij gromde. Zwijgend wandelden wij terug naar de hoeve. Kort daarop kwam mijn auto voor de terugreis. Bij het afscheid was zijn handdruk weer har-telijk en welgemeend. De boerin glimlachte en haar ogen straalden nog steeds toen zij mij ferm de hand drukte, het hoofd wat achterover gebogen, terwijl zij mij aankeek. Was dat toch de reden geweest voor een tikkeltje jaloersheid bij boer Poenenye?
Ik was tijdig terug. Mijn huishoudster was uit en zou ’s avonds pas laat terugkomen. Dit werd mij meege-deeld door Carolien, het eerste meisje. Als de kat van honk is... zijn de muizen ook van honk. Ik besloot in de stad een avondboterham te eten en liet mij naar Den Haag rijden. Tot mijn grote verrassing en genoegen ontmoette ik mijn vriend Alphonse de Villeneuve.
״Gideon Levano,” zei hij, ״ik ben er trots op een
42