״Dineert u thuis?” vroeg zij spijtig achter mijn rug, terwijl ik in het deurgat stond.
״Nee, juffrouw Inge, ik zal Breugheliaans trachten te genieten van een varkenskotelet met een randje vet, bloemige aardappelen en zanderige andijvie. Zorgt u dat er maagzout in huis is? Ik ben wel voor middernacht thuis, dat wel.”
Iets te hard sloot zij de huisdeur achter mijn gladge-streken rug.
De tocht naar boer Poenenye heb ik langzaam gereden, het dak van mijn auto opengeschoven. Kees verbrak zijn zwijgzaamheid tweemaal om te getuigen van zijn opwinding over deze uitzonderlijk mooie zomerochtend en de heerlijke rust van het polderland. En beide keren heb ik tamelijk uitbundig met hem meebeleefd. Het was inderdaad een opwekkende troost dat de stadsmens lie-ver blijft krioelen tussen zijn stenen en het platteland met rust laat. Wij zagen de verre horizon met de massale stapelwolken in de lichtblauwe hemel, hier en daar nog een gedoemde molen, torenspitsen boven lage dorps-bebouwing, nog ontsnapt aan de begeerte van de hoog-bouwheren.
Enige malen liet ik stilhouden en stapte uit om een paar honderd meter te lopen, maar als een loerend mon-ster sloop de auto achter mij aan en verzwolg mij, om mij enkele kilometers verder weer los te laten. Een spel-let je van kat en muis.
Langzaam reden wij de oprijlaan van boer Poenenyes state op en volgens traditie stond hij wijdbeens voor zijn drempel. Ik had opgemerkt dat hij dat graag deed en het stellig gelezen moest hebben in een boerenroman. Na-dat ik mij met gebogen hoofd uit mijn auto had gewron-
37