Ik had mij zorgvuldig gekleed om boer Poenenye en zijn vrouw te bezoeken. Boer Poenenye is net als Thea een van mijn levensredders, want bij hem was ik ge-ruime tijd ondergedoken. Dat ik mij voor dit jaarlijkse bezoek bijzonder zorgvuldig kleedde, had twee redenen. In de ogen van de boerin was ik de rijke bankier die hen, eenvoudige boeren, vereerde door in vol ornaat ver-jaardag te komen vieren. Kijk eens buren, dat zijn nu onze vrienden. Boer Poenenye dacht er anders over. Ik vereerde hem niet met mijn komst, maar ik deed slechts zoals hij het van mij verwachtte. Ik moest als dankbare geredde met mijn beste spullen aan eens per jaar voor hem verschijnen om hem geluk te wensen en zijn groeien-de welvaart te zien. Kwam ik in mijn dagelijkse kleding dan zou ik mij boven hem verheven hebben.
Mijn huishoudster hielp mij in mijn dunne zomerjas. Bij zulke feestelijke uittochten stond zij daarop. Zij bleef even achter mij en streek iets glad op mijn rug en schou-ders. Het kon geen plooitje zijn, want mijn kleermaker werkt perfect en duur, dus had zij er plezier in mij even aan te raken, argeloos gedienstig, maar toch aanraken. Toen kwam zij voor mij staan, bekeek mij van top tot teen en daarna wat bedeesd in de ogen. Haar blik was oprecht. Zij was trots op me. Ik hief haar kinnetje op met mijn rechterhand en glimlachte haar toe. Fout na-tuurlijk. Met een ruk wendde zij haar hoofd af en liet een traan langs haar wang rollen.
״Niet doen,” zei ze zacht en stampte even met haar voet. Zij bedoelde dat ik er mee door moest gaan, maar ik gehoorzaamde omdat boer Poenenye wachtte. Tot mijn geluk. Er zijn van die onbenullige dingen in het leven, die op het juiste moment een kapitale fout verhinderen.
36