op uw geld toezwemmen. Uw leeftijd kan ze niks sche-len, als het maar wat opbrengt.”
Mijn huishoudster gebruikte alle ingrediënten. Beeld-spraak uit oude verhalen, een snufje Opperwezen en vooral de langbenige meisjes die een beetje belangstel-ling verkopen aan oude mannen.
״Juffrouw Inge, wilt u wel eens ophouden!”
״Gooi me er maar uit, kan me niks schelen. Maar ik heb u tenminste gewaarschuwd. Zo iets doet men niet op uw leeftijd en als u ziek wordt, wat dan? Wie moet er blijven om u te verplegen? Ik... ik, want u hebt nie-mand meer, niemand... anders dan mij.”
Zij sloeg de handen voor de ogen en draaide zich snikkend om. Vluchtte naar boven. Het was echt, zij hield van mij. Maar hoe had zij mij gehavend met haar liefdesverklaring. Ik was dus een oude man, met zijn ene been reeds in het ziekenhuis voor de eindafrekening. Maar vooral, ik had niemand meer. Geen vrouw, geen kind, geen broer, geen zuster. Was haar genegenheid zo groot, dat zij mij niemand gunde, of waren haar kreten over mijn eenzaamheid haat of onbarmhartige over-winningsroes? Ook deze vrouw was niet ridderlijk, zij zou mijn dienst niet verlaten, ’s Avonds kwam zij met een deemoedig, behuild gezicht vragen of ik nog wensen had, want zij wilde gaan slapen. Ik had geen wensen en mijn korte ‘nee’ was niet mis te verstaan. Zij fluisterde welterusten en slenterde naar boven met de stille hoop dat de faun Gideon Levano haar op de trap zou nasluipen, omarmen en troosten. Deze hoop moest vervliegen, want de faun Gideon Levano was een uitgebluste faun en had aan zijn Thea meer dan genoeg.