om afscheid van mij te nemen. Het goud der Levano’s had haar de toegang verschaft tot mij, die daar zat opge-sloten. Zij was kordaat en vastberaden, zij zou onderdui-ken en daar wachten op de bevrijding die spoedig ko-men zou. Had niet Radio Oranje gisteren nog in bedekte termen voorgespiegeld dat de invasie slechts een kwestie van uren was? En van Krupp stond toch alleen nog maar de stoep? Ik was zeer bezorgd maar zij glimlachte wat hoogmoedig. Zij en Els hadden goede relaties en zij zou-den daar wachten en wij zouden worden bevrijd.
Ik wil niet terugdenken, maar soms moet ik het doen, een soort van zelfpijniging. Ook nu moet ik terugden-ken. Hoe zij zelfverzekerd het geld der Levano’s had ge-bruikt om de Teutoon te kopen en de Teutoon had dat geld genomen en verbrast. En toen het hem te gevaarlijk werd en Channah het misschien zonde begon te vinden en dacht bij een andere Teutoon goedkoper te slagen, sloeg hij toe. Het vermogen der Levano’s kon haar niet meer redden. Channah, mijn vrouw, Elsje mijn dochter. De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen. Ik kan de naam des Heren niet loven, want Elsje was jong en onschuldig en vol verlangen naar dat mysterieuze leven.
Adam mijn oudste zoon. Hij zat aan mijn tafel in zijn uniform van luitenant-vlieger. Adam met zijn fijnbesne-den onjoodse gezicht, dat hij geërfd moet hebben van een voorvader van mijn moeders kant. Hij was weer zo stil als altijd in mijn nabijheid. Hij had de gewoonte mij aan te kijken, doordringend aan te kijken, alsof hij een ant-woord wilde afdwingen. Hij wilde klare wijn over zijn af-komst, want hij had iets vernomen over zijn grootmoe-der die nog leefde en een ‘goie’ was. Hij wilde van mij een verklaring, waarom hij, zoon van een halfjood, be-
23