haar gezichtje werd intelligenter onder de indruk van al dat kostbare. Zij kwam dicht bij mij staan, haar stem werd vertrouwelijk. Zij voelde zich opgenomen in een com-plot, zij werd nu het liefje van de hoofdman. Wanneer ik haar een inbraak zou hebben voorgesteld, zou ze mede-plichtig zijn geworden en dronken van victorie mijn bed hebben gedeeld. Het moet haar hard gevallen zijn toen mijn huishoudster toch terugkwam, want deze ver-trouwelijkheid zou nooit meer terugkeren en zij wist dat juffrouw Inge zou proberen zo spoedig mogelijk iets uit het niets te creëren om haar te kunnen ontslaan, want die asblonde Jopie had Inges prooi besnuffeld en zij wist dat daarvoor geen genade bestond.
...En ik zat aan mijn tafel. Met mijn dierbaarste doden. Aan mijn linkerhand Channah, mijn vrouw. Naast haar Elsje, mijn dochter, rechts van mij Adam en Mordechai, mijn zoons. Dit zijn de belangrijkste mensen uit mijn eerste leven dat loopt tot 1940.
Mijn moeder was er ook. Zij had de oudste rechten. Daarom zat zij aan mijn rechterzijde. Zij was grijs en 70 jaar oud. Al vijfentwintig jaren was zij zeventig en grijs, want zij stierf toen ik veertig was. Ik was bij haar in haar laatste ogenblikken, maar zij herkende mij niet en dacht dat ik haar man was, Adam mijn vader. Zij keek me aan met haar grijsblauwe ogen en die blik zal ik nooit vergeten. Al haar leed lag in die blik, al haar verdriet dat was opgebouwd uit de lafheid van mijn vader, die gebo-gen had voor Oma Judiths ijzeren wil, uit haar vlucht voor deze slappe man, uit het harde leven daarna als werk-ster en naaister. En uit haar trots niets meer te hebben aangenomen van ons familievermogen. Ik heb haar ster-