haar mond, maar klonk mij vast aan de familie met haar sterke handen.
״Dat weet ik. Al is een christenjongen mijn kleinzoon, dan is en blijft hij toch mijn kleinzoon”, antwoordde grootvader. Zijn stem bleef zacht, maar had nu een be-sliste ondertoon.
״Hij is besneden”, stamelde mijn vader. En ik zag zijn gezicht nat van tranen. Zijn ogen keken verder weg en op naar de kaarsenkroon.
Toen keerde grootmoeder mij naar zich toe. Dwong mij met haar ogen haar aan te kijken. Ik zag iets wonder-lijks. Grootmoeders ogen veranderden. De harde gloed doofde, zonk weg. Maakte plaats voor iets zachts en tin-telends. Toen streek ook zij over mijn haren. Ik voelde haar diep zuchten voordat zij zei:
״Zegen hem, Gideon. Hij zal joods worden opge-voed.”
Toen legde grootvader zijn handen op mijn hoofd. En zegende mij...
Ik moet wel even hebben geslapen, want mijn chauffeur tikte mij zachtjes wakker. Ik voelde dat ik een beetje on-nozel naar hem keek, maar hij glimlachte. Een tukje kan iedereen overvallen, baas of knecht, waar of niet, lag in die vaderlijke glimlach. Hij wilde mij helpen met uit-stappen maar ik weerde hem af.
Mijn huisdeur was reeds geopend. Mijn huishoudster verwachtte mij op haar hoge naaldhakken en benylonde benen. Zij volgde de ritmische demagogie van de man-nen der publiciteitsbureaus. Heel haar wezen was opge-bouwd uit advertenties. Haar honingblonde haar lag vol-gens de laatste modelijn en was nog niet bijgeverfd. Haar