hij binnenkwam, stond zij op van haar stoel bij het venster en wachtte weer totdat hij aan zijn tafel zat. Zij klapte in de handen en de huismeid kwam met de dampende aarden schotel. Grauwe erwten met spek. Liesbeth schonk zijn tinnen kroes vol met blond bier uit een aarden kruik en ging zitten.
Hij vouwde de handen en bad het Onze Vader. Toen schepte hij haar bord vol, daarna het zijne. En zij aten, langzaam en zwijgend.
Zij keek tersluiks naar hem, toen zijn bord leeg was klapte zij weer in de handen.
De meid bracht de gortepap, maar toen hij de volle kom voor zich zag, schoof hij haar terzijde en sprak het eerste woord van die middag.
„Ik wil geen eten meer... vandaag, Liesbeth.”
„Ben je ziek, Tymon?”
„Misschien... maak een reisbundel klaar. Ik wil heden nog naar Amsterdam.”
Hij dankte, stond daarna op en ging voor het venster staan, dat uitzag op de Zaan. Zij keek bezorgd naar de vertrouwde figuur; lang en dor, de haren nog dik en zilverwit. Gekleed in zwart wambuis en kuitbroek, zwarte kousen en schoenen. Slechts de brede witte kraag van het hemd, de zilveren gespen op de schoenen en de gordelriem waren een fleurige noot.
„Wil je ook Wijbrechje bezoeken, Tymon?”
„Ja... geef alleen wat mee voor ons kleinkind, Liesbeth. De tijden zijn slecht.”
Zij knikte en verliet de kamer. Hij ging zitten en dutte wat bij het vuur, totdat zij terugkwam met zijn reisgoed in een grote, geruite doek en een mand, toegedekt met een wit servet. Erin lag een rond tarwebrood, een stuk kaas en wat eieren. Zij liep naar het buikige muurkastje, nam er een zilveren rammelaar uit, die van hun eerste kind. Uit de zware kussenkast nam zij een zakje geld. Hij knoopte het in een schone neusdoek en was gereed. Toen boog zij het hoofd en hij kuste haar op beide wangen. En hij ging.
96