Februari 1689-
Hoog lag de koopvaarder op de blokken. Fors en soepel waren zijn lijnen getimmerd met Pools eikenhout, ontzagwekkend de geschutspoorten, kunstzinnig de spiegel, betrouwbaar de rijen koperen nagels. Dit samen was een macht.
De scheepsbouwmeester Tymon Reyne keek ernstig naar zijn werk. Naast hem stond Heyme van Avenhorn, de eerste gezel, die nerveus zijn muts ronddraaide in zijn handen.
„Wanneer kan hij te water, Heyme?”
„Heden of morgen, naar het u belieft, meester Reyne. U hebt dit reeds gevraagd.’
„Ik weet het, Heyme. Dat ik reeds veertien dagen vraag.”
„U zult moeten besluiten, meester. Met of zonder nieuwe opdracht.”
„Ik kan nog niet, Heyme. Dit zou de eerste keer in vijftig jaren zijn, dat er direct geen nieuwe kiel wordt gelegd. Misschien komt er nog uitkomst.”
Langzaam banjerde de dorre, grijze scheepsbouwer weg van de helling naar zijn woonhuis aan het water. Vóórdat hij binnen ging stond hij aan de wallekant. Tuurde. Zag de molens draaien in de forse bries, zag de arbeid op de werven, zag de beurtschepen voortzeilen, voelde de harteklop van de brede, bedrijvige Zaan.
In de grote woonkamer wachtte Liesbeth, zijn vrouw. Toen
95