tien uur bleef. Toen grootmoeder weer boven kwam, stelde zij haar man gerust. Een stukje vet onderaan de waterketel, die Sjoukje had opgezet voor de warme kruiken.
„Hoe kan dat?” peinsde grootvader hardop, „in jouw keuken, die op een museum lijkt. En met Sjoukje, die Dientje met een natte dweil achter me aan stuurt als ik uit de tuin kom?”
„Ja... nou, ik weet ’t niet. Sjoukje is er doodnerveus van. En het is zo weggetrokken.”
Grootvader liet zijn knie trillen, draaide zijn witte snorren op. Onheilspellende tekens, maar hij hield zich in.
Barend rookte geen pijp meer in de keuken. Iedere keer als hij kwam, gaf grootmoeder aan Sjoukje een sigaar voor hem. Barend was zeer vereerd en Sjoukje trots op haar „huis”. Waar gebeurde dat in de stad? nergens toch?
Tot op een dag grootvader een bijzondere gast te dineren ontving. Hij maakte voor deze heer zelfs een fles Bourgogne open, welke ouder was dan hijzelf. En daarna wilde hij zijn gast een echte Havanna, een Henri Clay, offreren. Plechtig opende hij de kussenkast en nam de Henri Clay-kist, sigaren voor hoogtijdagen en voorname gasten.
Grootvader staarde. In de kist van vijf en twintig lagen er nog maar acht. Snel koos hij een andere kist, om zijn gast niet te laten wachten. Maar daarna, toen de grootouders weer alleen waren...” Mathilde, wie heeft er aan m’n sigaren gezeten?”
„Wie heeft er van m’n brood gegeten, wie heeft er van m’n melk gesnoept!” zong grootmoeder nerveus uit het liedje van Sneeuwwitje en de zeven dwergen.
„Mathilde, wie heeft er van m’n sigaren gerookt!!”
„Hoe weet ik dar nou. Ik rook niet.”
„Weet ik! En Sjoukje ook niet, en Dientje ook niet, en de werkster ook niet... of wacht eens even, de werkster.”
„Nee, de werkster niet.”
„Hoe w'eet jij dat? Sjoukje dan?... wacht eens even, die galant!!”, grootvader voelde zich Sherlock Holmes.
92