„Nou, goed dan,” barstte grootmoeder los, met de last van twaalf Henry Clay’s op haar schouders. „Barend dan... mag ik die vrijer van Sjoukje niet eens een sigaartje geven?” „Henri Clayü aan Barend?!!” riep grootvader.
„Henri Clay’s of Henri Snees, ook ’n zorg. Een sigaar is een sigaar!”
„Mathilde, ben je dol?... Henri Clay’s!!”
Maar grootmoeders vrouwelijke intuïtie greep het juiste afweerwapen.
„Hou nou op met je Henri Clay’s. Een sigaar is een sigaar en ze stinken allemaal, met of zonder bandje. Moet je eens naar het plafond kijken, zwart!!, moet je eens aan de gordijnen ruiken, je hart draait ervan om, moet je zien hoe Dientje ligt te zwoegen om al je ingetrapte as uit m’n perzen te borstelen, en de brandgaatjes in je leunstoel... en je pak natuurlijk, maar dat moffel je weg... daarom koop je zo dikwijls een nieuw pak. Bah, ’t is dat ik zo’n geduldige vrouw ben!!”
„Mathilde... Tilly twaalf Henri Clay’s aan Barend, terwijl ik er misschien drie per jaar rook!”
„Voor mijn part heten ze Crematoriums. Ik ga naar bed.”
Bons. Grootvader zat alleen en wond zich verder op, daverde opeens naar beneden, naar de keuken.
Maar Barend w'as er niet. Sjoukje en Dientje waren nog druk bezig met het servies en het gebruikte zilver en keken vreemd op. „Meneer” kwam nooit in de keuken.
Grootvader was opeens gekalmeerd en dekte zijn aftocht met:
„Ik wil een extra warme kruik vannacht.”
Grootmoeder zette dit keer haar voet op grootvaders nek. Wat dacht zo’n man, om het huis op stelten te zetten om een sigaar! De volgende dag kwam ze thuis met een kist van vijftig sigaren. Toonde hem demonstratief en zei:
„Voor Barend... komt in de keukenkast te staan. Zijn heel wat beter dan die Harrie Kleis van jou en nog geen vijfde
93