Weet ge nog, zo omstreeks 1910, toen een cinemavoorstelling tien tot vijftien kleine filmpjes omvatte. Hier komen er twee.
Grootmoeder had een werkster, de „hooien” deden geen grof buitenwerk. Heus, er was toondertijd een groot standsverschil tussen de werknemers, en... heus... dat is er nóg.
Die werkster had een dochtertje en op een goeie dag nam zij het kind mee naar haar werkhuis, omdat de opoe-oppasser naar het ziekenhuis was gebracht voor een kleine behandeling.
De keukenmeid van mijn grootmoeder weigerde het meisje in haar domein te laten, dat was geen huiskamer, dat kind moest maar buiten spelen, het was toch prachtig weer, enne... strakkies om twaalf uur kon ze binnen komen om mee brood te eten, net zoveel als ze wilde en net zoveel melk ook!
Het standpunt van de keukenmeid was duidelijk en dus speelde het kind buiten in de tuin. Het neuriede van plezier, omdat het de grauwe buurt uit was en nu in die mooie grote tuin liep, tussen de bloemen.
Dat kleine meisje was daarvan zo bekoord, dat zij telkens neerknielde en neuriënd al de viooltjes van grootvader plukte. Bossen viooltjes in blije handjes.
Nu waren die viooltjes een bijzonder zwak van grootvader. Hij kon snuivend door zijn tuin wandelen en verbeeldde zich, dat hij viooltjes rook. Hij begoot ze, hij monsterde ze als een
89