verlangend, dat zij geen oponthoud duldde bij de pleisterplaatsen en haar wagen niet verliet, als de paarden werden verwisseld.
Meester Giovanni kon nauwelijks een woord zeggen, toen hij de stralende vrouw zijn patio zag binnensnellen.
„Is het gelukt? Is het klaar, meester Giovanni?” vroeg zij nerveus.
„Misschien, Signora. Ik ben niet tevreden.”
Hij nam haar bij de hand en leidde haar naar het midden van de patio. Een blank doek verborg het werk. Hij gaf een wenk en twee leerlingen namen het weg...
Sprakeloos keek Monna Lucia. Daar stond in marmer Luigi di Ventimiglia, jeugdig en toch manlijk stoer, een mandoline onder de arm, de rechterhand sloeg luchtig een accoord. De mond was half geopend, dit beeld zong... en het keek naar de grond, lachend en gelukkig.
Aarzelend kwam Monna Lucia naderbij, hurkte bedeesd neer op de lage rand van de fonteinbak en keek op naar haar lachende stenen man. Meester Giovanni stond naast haar, een en al aandacht voor de slanke gehurkte gestalte.
„Signora... vergeef me de speelse gedachte, die ik heb gehad en u zal tonen. Ik kon het niet laten, want ik ben jong... en een man.”
Met een vlug gebaar bukte hij, sloeg het witte doek nog verder terug en Monna Lucia zag aan de voeten van haar man een marmeren kindje, dat kirrend opkeek naar de lachende vader. Haar slapen bonsden, ontzet tuurde zij, toen streek zij langzaam over de dijtjes van het kindje, over het buikje, het borstje, over de ogen, alsof haar handen de leden wilden sluiten...
Toen stond zij op, zacht duwde zij de meester opzij, rende uit de patio naar haar reiswagen. En verliet Milaan, geheel overstuur.
Haar woorden svaren profetisch geweest, de Picardische marau-deurs van de Franse koning kenden geen genade. Tussen