„Mijnheer Pastoor, dat is een zeer vreemd spel. Dat van een kind, dat de regel niet kent. Kijk... wit heeft een koning en drie koninginnen, zwart slechts een raadsheer... met enkele pionnen. Maar goed... ik offreer u remise.”
„Madame... jaag de ram terug naar zijn kudde. Er zal hem geen leed geschieden.”
Toen maakte zij weer een diepe revérence en Zijn Eerwaarde wandelde langzaam terug door de grote tuin, naar de tilbury die wachtte op de straatweg.
Madame Blanchart ontbood Louis Chevalier, diezelfde middag. De jonge werkmeester kwam onmiddellijk en stond eerbiedig voor zijn patrones.
„Louis, haal uw vader uit de looierij en verzoek hem hier te komen. En dit... doe zo iets nooit weer. Een vader ’s nachts uit zijn huis lokken met een gefingeerd ongeval, hem overvallen en opsluiten. Foei! En meng me niet meer in dit soort moeilijkheden.”
„Ik deed het terwille van moeder. Zij heeft meer recht dan die van Richard-menil.”
„Wie recht heeft blijft een open vraag. Men doet zoiets niet. Begrepen?”
Hij boog en ging.
Toen kwam Pierre Laval. Vermoeid en treurig, met een baard van acht dagen, die grijzend opkwam.
„U kunt teruggaan, mijnheer Laval. Het gevaar is geweken.”
„Waaraan heb ik dat te danken, Madame Blanchart?”
„Och... een paar menselijke woorden hebben Mijnheer Pastoor toegevend gemaakt.”
„Madame, in mijn eenzaamheid temidden van uw leder heb ik bedacht, dat ik een dwaas ben geweest. Mijn hele leven.”
„Misschien, geleefd te hebben is geen dwaasheid, Pierre Laval. Er is echter nooit een weg terug. Ga nu.”
Zij keken elkander aan en zagen de naderende herfst in hun ogen.