Opeens bespeurden zij een demonisch aantrekkelijke honger.
„Ten laste van de gemeentekas nodig ik u dan uit,” zei de Burgemeester van Richard-menil tot zijn tegenstanders.
„Dat is een ingestudeerde scène uit uw comedie. Maar goed, wij zijn voorbereid. En dan... de wijn is ten laste van Manon-court,” antwoordde deze burgervader.
„Wijn en vergif, een klassieke combinatie,” peinsde de Pastoor van Richard-menil hardop.
„Indien u wenst, zal ik u vooraf bedienen,” antwoordde de Eerwaarde van Manoncourt.
„Bederf uw maaltijd niet, heren,” riep de waard boos en ging hen voor.
„Ge zijt een wijsgeer, kastelein,” antwoordde de Pastoor van Richard-menil en klopte hem goedmoedig op de vette schouder.
Het werd zeer laat in de middag en het resultaat was een compromis. De Bisschop en de Prefect zouden beslissen, met wie de smid zou moeten trouwen. Trouwen!... onherroepelijk. Dat stond vast.
Zijn middagslaapje kon de Pastoor van Richard-menil niet vatten omdat hij ietwat te overdadig had toegetast. En dan... als een horzel zoemde de gedachte om hem heen, dat zij gevieren vergeten hadden te bespreken waarheen de smid kon zijn gevlucht en waar hij verborgen zat.
Een week verliep. Een derde bericht, als een volgende Egyptische plaag, dook op in Richard-menil en Manoncourt. Het kwam van Rosieres aux Saines en het was het ergste nieuws sinds de veldtocht van Julius Caesar. Want Germaine Blan-chart zou gaan trouwen met Pierre Laval, de smid. Germaine Blanchart... die rijke, gruwelijk rijke weduwe. De vrouwen van Richard-menil en Manoncourt maakten haar grondig af met enkele woorden en gebaren, maar de mannen twijfelden