„Ja,” viel hem de Pastoor van Manoncourt bij, „ja... reeds meer dan twintig jaar verplicht. Zijn éérste liefde met gevolg in duplo.”
Nu kwam ook de pastoor van Richard-menil in de strijd en zei:
„De genegenheid van Pierre Laval heeft zich nadien verdiept èn verfijnd. Vijfmaal toonde hij zijn geestelijke groei in deze materie. Vijfmaal, mijne heren, wilt ge nog een forser bewijs van zijn voorkeur?”
„Mocht wat,” smaalde de Burgemeester van Manoncourt, „de eerste keus is altijd de beste. Dan is het brein nog onbelast en niet aangevreten door sleur en de heerszucht van een vrouw... onze Geneviève Chevalier is niet zo een duivelin als uw Henriette. Ziet haar groene ogen met het smeulend vuur... dan weet u reeds genoeg en men zou de arme smid uit haar lokkende ban willen losrukken!!”
„Aha... mijnheer de Burgemeester! Wanneer hebt u deze groene gloed in Henriette’s ogen gezien,” ondervroeg de Pastoor van Richard-menil, „en wat weet u van lokkende ban?”
„Ambtsgeheim, Eerwaarde... ambtsgeheim,” gromde de Burgemeester.
„Zwijg, Burgemeester,” viel zijn Pastoor hem af. „U, oud-soldaten van die Napoleon zijn gespeend van ieder respect en zijn niet in staat tot een gesprek. Wat nu?”
Er was geen oplossing en de twist daar op die weg werd steeds heviger omdat ook andere grieven te berde kwamen. De geestelijken trachtten elkander te overtuigen met ten hemel gestoken vingers en de burgervaders drentelden af en aan en zwaaiden nog steeds dreigend met hun wandelstokken. Toen kwam de dikke waard uit „Het onnozele schaap” naar buiten en zei:
„Heren... dat is zo geen gezicht. Kom tenminste binnen en bespreek uw grieven bij een glas witte Bordeaux. En als de heren willen dejeuneren?... de vrouw smoort dan een paar poulardes méér... a la bonne femme!!”