Nog steeds droeg zij haar rouwkleed, maar zonder sluier. Meester Giovanni Solari moest verstolen naar haar kijken, nu zij hem eigenhandig bediende van de uitgelezen schotels. Na de siësta kwam hij in de patio. Zij zat er reeds, een oude dame was haar chaperonne.
„Signora... ik ben gekomen om met u te overleggen. Een vaag ontwerp van de tombe staat mij voor de geest. Vertel me iets van uw man... het beeld dat ik voor ogen heb zal zich dan verscherpen en ik kan het overbrengen in marmer of brons.”
Zwijgend stond zij op en ging in huis. Zij kwam terug met een miniatuur. Zij gaf het hem en hij tuurde lang in het vrolijke, eerlijke gezicht van Luigi di Ventimiglia.
„Neem dit miniatuur mee naar Milaan, meester Giovanni. Geef het mij spoedig terug, want ik bezit slechts één portret als dit. Een Florentijnse meester heeft het gemaakt.”
Zij boog diep het hoofd over haar borduurwerk en haar ogen werden wat vochtig, toen zij vervolgde:
„Zijn ogen waren grijs, zijn haar blauwzwart. Als hij lachte was het alsof er geen moeilijkheden voor ons konden bestaan. Hij zong soms... Napolitaanse liedjes... dan bad ik stil voor me heen, als dank aan God voor deze man... als zijn handen speelden over de snaren, was ik jaloers op die mandoline, zo hevig heb ik van hem gehouden, dat het bijna tot een zonde werd... misschien ben ik daarom gestraft.”
Haar hoofd boog dieper, nerveus voerden de blanke vingers de borduurnaald...
„Hij is niet levend teruggekomen van een handelsreis naar Beieren. Een Zwitserse bende overviel zijn convooi. Men heeft hem mij teruggebracht als een bloedige bundel koopwaar... reeds in staat van ontbinding!”
Ontzet stond zij op, snelde naar binnen. De oude dame volgde en meester Giovanni Solari zat eenzaam in de zonnige patio.
9