Nu, nadat ik uw werk heb gezien, kan ik nog slechts de woorden van de koningin van Scheba herhalen: de helft is mij niet aangezegd.”
Hij glimlachte mat en ongelovig, zijn jeugd deed hem twijfelen aan zijn vakmanschap, dat hem nietig leek bij dat van de Milanese meesters.
Langzaam sloeg Monna Lucia haar sluier terug en hij zag haar vragende, donkere ogen, haar roodblonde haar, de gave, rosige huid. En één moment sloot meester Giovanni zijn ogen voor deze Venetiaansc schoonheid. Zij glimlachte en pleitte weer: „Meester, mijn man heeft altijd over u gesproken. Hij heeft in uw werk geloofd. Maak zijn tombe.”
„U sprak ook van de uwe, Signora. Hoe kan ik een tombe bedenken voor een stralende schoonheid, die mij toelacht in mijn patio?”
Zijn ogen vonkten van ironie, snel sloeg zij haar sluier neer en boog het hoofd.
„Dus, meester Giovanni, mijn reis was vergeefs. Wil mij dan een aanbeveling geven voor een andere Milanese meester.”
Hij staarde naar een beeld in de hoek van de patio. Toen eerst antwoordde hij:
„Neen, Signora, ik gun geen meester in Milaan een blik op u. Rijd terug naar Varase en laat mij nadenken. Binnen een maand zal ik u berichten.”
Zij keek weer naar hem op, maar hij zag slechts met moeite haar dankbare ogen onder de sluier. Hij leidde haar terug naar de reiswagen en toen zij wegreed, was zijn buiging speels en licht, de vingertoppen van zijn rechterhand beroerden even zijn linkerborst.
Binnen een maand kwam hij naar Varese. Monna Lucia was verrast, opgewonden klapte zij in haar handen om de dienst-vrouwen aan te sporen een overvloedige maaltijd gereed te maken en persoonlijk controleerde zij of zijn paard goed was geborsteld en gedrenkt.
8