nieuwe opdracht te geven, zoals het gewoonte was tussen uw vader en mij... meer dan een halve eeuw.”
„Mijn goeie man... nog meer schepen? Straks is er geen water genoeg. Wij hebben reeds te veel schepen... de vrachtprijzen worden erdoor gedrukt... en koopwaar hebben wij zat. De zolders kraken... wij willen geen lagere prijzen door overvloed... overvloed... kraken... krakende zolders.” Pieter de Swart had het met moeite gezegd, hikte voortdurend en keek lodderig in zijn glas.
„Pieter de Swart, Engeland bouwt! Engeland wordt met de dag sterker. Mij is bericht, dat zij overal verschijnen op onze markten. Dat de Moscovische markt wordt onderboden. Engelse waren komen in Novgorod en niet met onze schepen.” „Wat deert ons dat?... wij zijn zo rijk... laat die arme Engelsen een paar pennies winnen... wij gaan hen nu toch regeren en wat hebben we aan straatarme onderdanen?” riep Steven Bontemantel.
„Pieter de Swart,” vroeg Tymon Reyne nadrukkelijk en beheerst, „kan ik de kiel leggen voor een nieuwe Oostzee-vaarder?”
De koopman stond op, waggelde op hem toe, leunde met beide handen op de schouders van Tymon Reyne. De scheepsbouwer rook zijn zwaar stinkende drankadem, toen hij zei: „Nee... De Witt-knecht... nee. Als ik weer laat bou... bouwen... dan bij een Prinsenman... jij ongeluksbode... jij Engelsenvreter... onze vloten zijn... groot, groot genoeg... wij hebben de grootste vloten... bah... bah.” Hij hijgde van inspanning.
„Luister, koopman de Swart, als Holland niet meer bouwt, dan is het verloren. Als men in de Unie zo slempt en vreet als gij en uw maats, dan zal het u vergaan als dit.”
Tymon Reyne duwde de koopman van zich af. Met twee grote passen was hij bij de tafel en greep met volle hand een groot, en vet en goudbruingebraden kapuin. Hij hief hem boven de zilveren schotel, kneep het gebraad tezamen, zodat zij het karkas hoorden kraken. En zij zagen het rijpe vlees tussen
to i