deur. Daarna stond hij in het voorhuis tegenover de huisvrouw, die gekleed was in saffraankleurige zijden rok en zwart fluwelen jak, omzoomd met wit bont. Rond haar hals droeg zij een bloedkoralen ketting met gouden slot en haar vingers waren beringd; kostbare stenen flonkerden.
„Kom binnen, meester Reyne en drink een roemer Rinse wijn. De koopman slaapt nog en zal u heden wel niet meer kunnen ontvangen. In de middag is er een maaltijd van zijn compagnie op de Levant. Wellicht heeft hij de tijd aan het einde van de week.”
„Vrouw de Swart, zolang heb fk geen tijd. Zeg uw man, dat ik hem heden moet spreken en mij, waar ik hem deze middag kan vinden. Ik zal zolang wachten bij mijn schoondochter.”
„De maaltijd is ten huize van Cornelis Roch, op het Singel bij de Sluizen.”
Hij groette zeer onhandig met een grote zwaai van zijn zwarte vilthoed, zodat zijn cape haar bijna in het gezicht sloeg. Zij glimlachte hoogmoedig om deze lompe scheepstimmerman, die geen hoofse manieren scheen te kennen.
Hij ging naar zijn schoondochter, in het kleine huis aan de Achterburgwal. Zij was erg verheugd hem te zien. Haastig rakelde zij het vuur op, schonk een kroes bier en sneed dikke plakken grove worst voor hem. Zij ordonneerde de huismeid een en ander en daarna droeg zij de schommelwieg in de kamer, zodat hij zijn kleinkind kon zien en de zilveren rammelaar op het dekentje leggen. Hij glimlachte nu en zijn ogen werden mild.
„Het zal een feest zijn voor Aert als hij is thuisgevaren en een zoon vindt. Onze stamhouder.” En hij dronk haar toe met het blonde bier. Haar ogen schitterden. Toen keek zij plotseling naar de grond, vouwde de handen en zei:
„Vader... vorige week is het kleine Smyrna-konvooi van Reinier Maertenszoon thuisgevaren. Het schip van Aert was er niet bij.”
c;8