In december 1496, kort voor Kerstmis, werd het handels-convooi overvallen en de grootkoopman Luigi di Ventimiglia doodgeslagen. Eerst in juni van het volgend jaar begaf Monna Lucia, de jonge weduwe, zich op weg naar Giovanni Solari, de jongste beeldhouwer van Milaan.
Hij wachtte haar op aan de poort van zijn woning, nadat een rijknecht hem de aankomst in Milaan had bericht. Met genepen ogen nam hij haar op, toen zij uit haar reiswagen steeg, maakte zijn buiging, bijna onvriendelijk. Zwijgend begeleidde hij haar naar de patio, waar zij verrast bleef staan. Terwijl haar blik langs de marmeren beelden dwaalde, keek meester Giovanni naar haar tengere figuur in het nauwsluitende zwarte gewaad, naar het netkapje met juwelen op de strak gekamde haren onder de zwarte sluier. En hij besefte opeens dat Monna Lucia het model was, waarvan hij sinds zijn leerjaren had gedroomd. Langzaam wendde zij zich naar de meester, keek naar hem op, zoals hij daar stond, groot en slank en wat hoogmoedig...
„Meester, ik ben gekomen om u te verzoeken de tombe te maken voor mijn man, zaliger gedachtenis, en... voor mij!” „Signora, ik ben een jonge meester, die zichzelf heeft gevormd. Ik vrees daarom dat uw opdracht te groot is voor mijn kunnen. Het spijt me uw verzoek te moeten weigeren.” „Meester, uw faam is verspreid door geheel Lombardije.
7