Duitsers wanneer u mij veilt op de Messe. Twintigduizend dukaten voor een pracht van een Marranenduivel. Wie biedt er meer?! Snijdt hem open, mensen, en ge haalt er een rechtschapen Jood uit. Wie biedt er meer?! Een pracht van een Jood. Die kunt ge beginnen te plunderen, dan volgen er meer. Biedt. Jullie maakt duizenden procenten uit één geplunderde Jood.’
‘Als ik je zó zou veilen, Baëna, breng je nog geen halve dukaat op. Wie geeft er ook maar één penning voor een Jood? Als men zonder te kopen kan roven wat men wil!?’
‘Zwijg stil, Reb Mocatta, zwijg stil. Waarom maakt God het voor ons toch steeds zo zwaar? Droom maar verder, Reb Mocatta. Dat is heel rustig en niet zo bloedig.’
En Josua Mocatta dacht somber verder...
... Antwerpen! Op een dag, een jaar nadat mijn moeder gestorven was, maakte vader in zijn huis voorbereidselen tot een geheimzinnig feest. Er kwamen mannen uit Middelburg en Brussel, uit Luik en Mechelen. Tien mannen - Minjan. Zij waren allen belangrijke kooplieden. Op de eerstvolgende zondag zond mijn vader al de meiden en knechten naar de vroege mis. Toen het huis stil was, stegen wij te paard, reden naar buiten. Naar een boerenhoeve, twee uur vanaf de poort. De boer begroette ons onderdanig. Vader wenkte hem naderbij. Zij fluisterden, maar ik hoorde de boer zeggen: ‘Het volk is naar de late mis, heer Mocatta.’ Wij stegen af en gingen binnen. Op de deel reikte vader de boer de hand. Hij liet ons alleen. Snel liep vader naar een hoek, zocht tussen een hoop stro en kwam weer bij ons met een stapeltje gebedsdoeken, gaf ieder van ons een tallith. Hij beduidde mij hoe ik het kleed moest omslaan. Ikwachtte. Hij zei tegen mij: ‘Jeho-
75