land, bont uit Nowgorod. Vooral de paarden hebben altijd veel winst gegeven; die rusteloze Karei van Bourgon-dië vocht en vocht maar om zijn landen uit de klauwen van Lodewijk XI te houden. Rijker en rijker werd vader. Vader! Arme man. Wat heb je geleden om je afgedwongen doop. Hoe heb ik je ogen zien gloeien van haat wanneer je de kathedraal van Lissabon voorbij liep. Wanneer je opkeek naar die rijen heiligen, de centurios van de Kerk, wier stenen lichamen sterker waren dan vendels kerels van vlees en bloed; de soldaten des konings; de dienaren van de Alcalde. Ik heb je begluurd wanneer je voor een spiegel stond en met je rechterhand over je gladgeschoren gezicht streek, omdat je iedere dag Gods gebod overtrad: Ge zult de hoeken uws hoofds niet rond afscheren; ook zult ge de hoeken uws baards niet verderven... Vader, wat heb je geleden om het ‘Ge zult. ..’. Al die geboden: ‘Ge zult...’ welke in je hart waren gegrift en je niet kon nakomen. Moge God je toch in genade hebben aangenomen, vader ...
Schichtig keek Josua even achter zich, terzij links, terzij rechts. Hij ving de blik op van Gabriël Baëna, die glimlachte op een bijzondere manier.
‘Waarom lach je, duivel Baëna?’ gromde Mocatta.
‘Zal men niet lachen wanneer een Marrano denkt dat tijdens de rit zijn knechten en huurlingen zijn gedachten zitten te raden? Denk maar prettig verder, Reb Mocatta. - Weten zij veel.’
‘Baëna, je bent een nieuw soort Asjmodai.’ Mocatta zuchtte; een flits van treurigheid was over zijn ogen.
‘Verkoop mij, Reb Mocatta. Misschien breng ik meer op dan al die wagens. Let straks op de gezichten van de
74