‘Ik wil bij je blijven.’
‘Nee, daar is de tweesprong. Ik wil alleen gaan.’
‘Laat me bij je blijven tot een stad.’
‘Goed, tot de volgende stad. Je kunt me vertrouwen, ik ben geen man meer sinds de slag bij...’
Zij boog het hoofd. Nimmer had zij gebloosd als een man sprak over zijn schaamte. Nu bloosde zij diep. Zwijgend en verbonden trokken zij verder.
Dagenlang duurde reeds de tocht. Het voedsel werd schaarser voor Geerte. Men gaf minder vlug, vooral de mannen keken geërgerd naar dat koppel. Een oude verminkte en een jonge opwindende vrouw. Dat was niet gewoon, dat was tegen de natuurlijke gevoelens. Waarom hield die oude boef die meid bij zich? Natuurlijk om mee te slapen, om voor hem te bedelen. Met haar verleidende smoel. En nog meer te doen als het alleen met die ogen niet ging.
Dikwijls werden zij verjaagd, aangeblaft door de hofhonden, totdat zij het erf hadden verlaten. En het brood was meestal oud en zuur, de kaas beschimmeld, het vlees stonk en dat wierpen zij maar weg. Als zij mochten slapen, moest hij alleen naar de hooizolder, zij mocht naast de schouw op stro. Zij sliep dan slecht, steeds argwanend wakkerschrikkend, naar de dolk grijpend. Iedere boer of zijn knechten wantrouwde zij en voordat zij insliep, bad zij de Moeder Gods haar te willen beschermen zoals toen bij zuster Theresia, de non van de duivel.
Toen kwam de dag, het uur, de minuut.
Zij waren bij een smalle rivier aangekomen en wachtten zittend aan de oever, totdat de veerman van de over-
58