een? Was het vrije zinnelijke leven, dat ik je gaf, niet prettig? Stonden je de mannen, die ik je toespeelde, niet aan? En ik heb toch je aardse leven gered?!
Nee, nee, u hebt dat niet gered. Jezus Christus, Moeder Maria, zij hebben me gered. Ik heb gebeden, zij kwamen, zij deden. Verlosten mij van u! Ga weg, laat me. - Ik laat je niet gaan, ik heb je nodig. - Waarom? - Jij bent een middel voor me om zielen te winnen, zielen van mannen, zielen van vrouwen welke voor mij rijpen door jouw daden. - Laat me gaan, duivel, ik wil niet meer, hier wil ik blijven. Hier, hier, zoals zuster Theresia. - Geerte van Arcen, herinner je je Claes Wittert? Hij is voor jou als je bij me blijft en mij dient. - Ik wil niet meer. - Hij strekt zijn armen naar je uit en je vlijt je tegen zijn borst, hij neemt je gezichtje tussen zijn handen en kust je op je mond, je ogen, het puntje van je neus. - Laat me los, duivel, laat me los! - Hij kust je in je hals, hij streelt je. - Toe, laat me los! Los! - Hij wil meer, Geerte! - Nee, nee! - Hij wil naast je in bed. Ik zal hem aan je tonen zoals hij in die kerk stond. Kijk nu net als toen, naar alles wat prikkelde en hem verwarde. Kijk, Geerte, kijk. En hij komt nu, hij slaat de dekens op, hij... - Jezus, Maria, sta me bij, verlos me van de boze, Maria, Maria, uw kind roept, laat het Kindeke los en ontferm u over me, even maar, even... even. Maria!!
Zij had gegild. De non schrok wakker. De duivel was verdwenen. Hij wandelde terug over die weg van het klooster naar de hel, een bronstig liedje zingend omdat hij wist dat ze komen zou. Binnenkort.
‘Zo vreselijk. Oh, zo vreselijk,’ kermde Geerte.
‘Wat?’ vroeg de non bezorgd.
‘Ik zag de duivel. Hier. Tussen u en mij, naast het bed!’
5i