rechterhand, klaar om onmiddellijk te steken. Hij vloekte ruw, wierp de deurtjes dicht.
Die nacht betaalde de meid met haar lichaam voor de veiligheid van de boerin en Geerte van Arcen.
Na het kraaien van de haan gleden zij uit de bedstee. De boer stond op van zijn strobos, de meid kwam van de zolder. Vermoeid. In haar hals stonden littekens van de beten. De knecht stapte binnen uit de stal. Zijn ogen boosaardig en wraakzuchtig gericht op de boer. De meid was zijn bruid.
Zwijgend zaten zij aan tafel. Pakten hun brood en uien en kaas, schonken melk in aarden kroezen.
De vrouwen aten met gebogen hoofd, de mannen keken elkander voortdurend en strak aan. Binnenkort zou het gaan tussen hen op leven en dood. Ergens verweg op een akker of in het donker van de stal. Met het mes of een spade of een riek.
Briesende paarden, een ploeg, een viriele boer. Dagloners en hun ondervoede kinderen stapten moeizaam in de voren, strooiden het zaad, dat zij vatten uit de buidel rond hun buik. Een tam paard, een eg, een gekromde knecht, het hoofd barstens vol wraakgedachten. De voren sloten zich, het zaad was begraven, schijndood maar vol uitbundig leven, tot in eeuwigheid.
Alleen ddt zaad was gedoemd tot een spijs, wat in snelle angstige duikvlucht genomen werd door de vogels. Vele, verschillend van bouw en kleur.
Het land leefde in rustige verwachting, de mensen zwoegden opstandig en morrend omdat God hen veroordeeld had tot het zweet huns aanschijns.
43