‘Dank u, baljuw, ik begrijp dat u de laagste prijs hebt genoemd.’
‘Binnen een week zal ik vonnissen, schout.’
Zij bogen voor elkaar. Kort. Afgemeten. Toen de schout nog eenmaal in de ogen van de baljuw keek, meende hij iets spottends en meewarigs te zien. Bruusk keerde hij zich om; hij had na jaren gebloosd en hij kreeg het onaangenaam warm.
Tussen hagen poorters en poorteressen moest zij spitsroeden lopen. Men wierp met mest, eieren en rottende vruchten. Ver voor haar uit marcheerden dreigend twee rotten hellebaardiers, ver achter haar rotten boogschutters met misprijzende gezichten omdat zij het geworpen vuil ternauwernood ontwijken konden. Haar weg leidde over het ruime marktplein langs het raadhuis.
Op het bordes stonden de baljuw en de schout, ter weerszijden van de vierschaar de burgemeesters, de schepenen en de vroedschap, met verbeten gelaatstrekken, omdat de baljuw hen zo vernederd had door hun het gezag over de stad te ontnemen.
Sommige poorters keken tersluiks naar hun vrouwen. Een lichte walging begon in hen op te stijgen toen haar karakters zich op haar gezichten begonnen af te tekenen. Sommige wellustig wreed, andere vol haat, zonder medelijden, hard. Zij vergeleken het duldzame verdriet, de machteloosheid, het innige verlangen om bescherming en het eind van de lijdensweg, welke zich wisselend aftekenden op Geertes gezichtje. Een gegrom werd hoorbaar. Toen opeens zag een man Christus onder het Kruis door Jeruzalem. Zijn diepe krachtige bariton beval:
‘Genoeg.’
36