stond, nog in reiskleding, tegenover de schout, keek op hem neer.
‘Dit proces is de hertog niet aangenaam/ zei hij.
‘Ik weet dat, baljuw.’
‘Ik heb de heks gezien, schout. Ik begrijp nu alles. Verliefd zijn is gevaarlijk voor een oude man.’
De schout negeerde deze woorden, zijn ogen boorden in die van de baljuw.
‘Gelooft u in de aanklacht?’
‘Nee.’
‘Hebt u een bevel van de hertog?’
‘Nee, de hertog is trots op de rechtsbedeling in deze landen.’
‘Wordt zij dus van vervolging ontslagen?’
‘Nee. De hertog heeft ook deze stad nodig. Zij is voor hem een noodzakelijke geldbron en hij wenst haar trouw in de dreigende oorlog. Deze vrouw moet om politieke redenen worden geofferd.’
‘Uw woorden over de trots van de hertog zijn zonder inhoud geworden, baljuw.’
‘Deze vrouw zit in uw bloed, schout. Blijkbaar in het bloed van heel veel poorters van deze stad.’
‘Ja, zij zit in mijn bloed, maar ik heb haar ontzien en zal dat blijven doen.’ Lang keek de baljuw naar de schout. Zij weerstonden elkanders blikken. Toen zei de baljuw:
‘Ik geloof u. Haar leven zal ik sparen, maar één prijs moet zij betalen ter wille van de hertog.’
‘Maak die billijk, baljuw.’
‘Ja. Zijn vonnis zal luiden dat zij de stad wordt uitgejaagd, maar er zal haar geen haar mogen worden gekrenkt. Verbanning is genoeg om de wraaklust van de vrouwen te stillen en de mannen hun nachtrust terug te geven.’
35