je van zijn macht. Zo nodig stuur ik u allen naar huis, de schrijvers van de hertog zullen deze stad rechtvaardiger besturen dan u.’
Een benauwende stilte doordrong de zaal tot de uiterste hoeken. Bevreesd staarde men naar de schout, die naast Geerte was gaan staan. Toen, door één sierlijke beweging van het hoofd, gleed de capuchon op haar rug. De mannen keken geboeid naar dat vreemde knappe gezichtje, naar de groengrijze ogen, naar de mond, nu weer een lokkende roos. Die opeens spottend werd, vreemd glimlachte. Langzaam wendde zij haar gezicht naar de schout, vol verwachting, vol overgave, haar vertrouwen was volgroeid. Hij beval:
‘Geerte van Arcen, u verlaat het huis van Joost Kluwer, deze week zult u wonen in een huisje bij de begijnen. Volgende week zal de baljuw rechtspreken namens de hertog. Tot zolang bent u onder mijn bescherming. Deze mannen staan borg dat u geen enkel leed of onrecht zal worden aangedaan.’
Toen nam hij haar hand en leidde haar uit de rechtszaal naar de hal van het raadhuis. Drie zachtmoedige begijnen namen haar over. Te midden van bereden lansiers en handboogschutters gingen zij naar het begijnhof.
Om haar heen was de macht van de hertog. En Geerte van Arcen verlangde zo hevig naar deze oude, lelijke, onverbiddelijke en krachtige schout, dat haar hart ervan bonsde en iets binnen in haar vreugdevol samentrok. Niemand vermoedde iets, zij liep als een vorstin.
Dor, lang. De baljuw. Zijn gezicht benig, de gelaatskleur gelig, het voorhoofd intelligent, de grijze hangsnor verborg gedeeltelijk de spottend autoritaire mond. Hij
34