De schout keerde zich om en verliet de burgemeesterskamer. Hij liep pijnlijk en de burgemeesters dachten met vreugde dat hij werkelijk te oud werd. Een goede reden tegenover de landsheer.
Met de ogen wat opengesperd en donker van angst, zo stond Geerte van Arcen in de kamer van de schout, als vastgenageld op het oosterse kleed. De handpalmen, warm en nat van zweet, hield ze verborgen onder haar schoudermantel. De schout liep steeds rond in de kamer, dan voor haar langs, dan achter haar rug, terzij, nam even plaats, voor, achter haar, terzij, voor haar langs, terzij, achter haar.
... Dat is ze dus weer. Nu zie ik haar nog meer van nabij. Ik ben schout en een oude man, maar anders! Wat anders? Wou je die meid? Net als die anderen? Waarom niet! Ze zal beven onder mijn liefkozing, want ik ben de schout en heb haar leven in mijn handen. Ze zal zeer, zeer gewillig zijn en haar best doen. Want ik ben . . . ja, ja . . . ik weet nu wel dat je de schout bent. .. maar je bent oud en lelijk. . . jouw lichaam is huiveringwekkend voor zo’n stuk warm en prachtig vlees ... kijk naar je benen, spillebenen, goddank dat ik mijn oude schoenen weer aan heb, nu loop ik tenminste weer wat mannelijker .. . en je karkas, mager, m’n ribbetjes kan ik tellen .. . verbeeld je dat ik naakt mijn ambt moest uitoefenen. .. binnen een uur hadden die beren me neergeknuppeld... het gezag van de hertog . . . waardeloos, het is gezag van de tabberd, de bontgevoerde tabberd en dat stuk hout. . . die doorntak ... de Roede van Justitie. Anders niet? Ja ... ook mijn ogen en dat verdoemde venijnige lachje. Moeder had mooie ogen . . . vader, weet
28