neiging, misschien door omstandigheden. Kennen de heren haar?’
Het vonkte in de kabeljauwen van de schout. Zijn mondhoeken trilden en er waren kraaiepootjes aan zijn slapen.
De derde burgemeester schuifelde onrustig op zijn stoel. Zei toen kordaat:
‘Goed, laten we aannemen dat zij geen heks is. Maar een vrije hoer willen we hier niet. Zij moet kiezen: of in de kwade herberg van Liesbeth van Roesselaere, of uit de stad verbannen.’
‘Verbannen is uw recht,’ zei de schout somber.
‘Zonder proces?’ vroeg de eerste.
‘Goed recht zonder proces bestaat niet,’ snauwde de schout.
‘Misschien wil zij vrijwillig gaan met een kleine vergoeding,’ zei de derde hoopvol.
De dweepzieke ging rechtop zitten. Keek de schout pal in de ogen, trommelde met zijn vingers op tafel. Zei:
‘Ik wens dat proces. En ik wil dat zij gegeseld wordt en daarna de stad uitgejaagd. Dit soort vrouwen dient te weten wat hun te wachten staat als zij onrust veroorzaken, huishoudingen bezoedelen en uiteenscheuren.’
‘Er zullen namen worden genoemd,’ zei de schout en keek naar de derde burgemeester, die op het tafelblad tuurde.
‘Wij zullen procederen zonder haar en achter gesloten deuren,’ zei de eerste.
‘Ik protesteer. Namens de hertog.’
De schout stond bruusk op. Ai, die vervloekte schoenen - en ik heb geen honger meer. Geen proces of een proces in aanwezigheid van de beklaagde, anders niet.
25