‘Witte Wittessoen, wij hebben iets gehoord over een vrouw, Geerte van Arcen, werkmeid bij onze stadstimmerman.’
‘Verontrustende berichten,’ gromde de tweede en keek met zijn felle ogen borend in de kabeljauwen van de schout.
‘Roken die berichten naar zwavel?’
‘U gelooft ze blijkbaar niet,’ constateerde de derde burgemeester.
‘Kalm aan, burgemeester. Die Geerte van Arcen is verhoord. Een duivels wijf, maar geen heks. Een meid die de stadstimmerman van zijn goud afhelpt en de maerte dwarsboomt. Vierschaar, vonnis en beul zitten daar niet in.’
De schout keek naar de tweede. Lachte dat vreemde koude alwetende glimlachje en verwarde de dweepzieke.
‘Ik verlang een scherp verhoor,’ zei deze.
‘Och, waarom? Als de schout zijn werk reeds heeft gedaan,’ zei de derde op kalmerende toon.
‘Juist,’ zei Witte Wittessoen, ‘bovendien heeft deze stad geen recht om heksenprocessen te voeren.’
De burgemeesters keken elkander aan, staarden een ogenblik verward op hun handen.
‘We zullen vanzelfsprekend het stadsarchief raadplegen alvorens het proces te openen,’ zei de eerste sussend.
‘U moet van mij geen aanklacht verwachten, mijne heren burgemeesters. Geerte van Arcen is geen heks. Ze is alleen maar zeer aantrekkelijk als vrouw. Menige man in deze stad verslindt haar met zijn ogen. En er zijn wat mannen die bij haar hebben geslapen en daarvoor veel hebben moeten betalen. Zij is een hoer, misschien uit
*4