‘Vóór de mis?’
‘Vóór de mis.’
‘Heeft Joost Kluwer je de rug toegekeerd?’
‘Nee. Hij is heel vriendelijk. Waarom zou hij niet?’
‘Och, een jonge knappe meid kan een man op slag veranderen. Hij denkt niet meer klaar en heel zijn omgeving wordt een groep voorwerpen, dingen, dode dingen.’
De maerte staarde naar de grond, zag de figuren van het oosterse kleed verworden tot een beangstigende vreemdheid. De schout tikte op de tafel met de zware gouden ring van zijn rechterpink. Zij keek op.
‘Aleid Stevensdochter, ik geloof niet in heksen.’
Sprakeloos staarde zij hem aan.
‘Ik geloof niet in jouw soort heksen, maar wel aan de honderd andere in deze stad. Preutse, trouwe, zindelijke huisvrouwen en maerten. Stille heksen, ongrijpbare.’
‘U hebt heksen voor de vierschaar gebracht. De vonnissen voltrokken, schout.’
‘Ja ... dat heb ik. Deze eeuwen verslinden heksen. Als lekkernij.’
‘Ik begrijp u niet.’
‘Daarop heb ik gerekend. Wie was getuige van Geertes uitvlucht naar de heksenberg? En wie heeft de zwavelstank van de duivel mee geroken?’
‘Weet ik niet. Maar ik heb het gezien, ik .. .en ik droomde niet.’
‘Je wilt haar voor de vierschaar zonder bewijzen, Aleid Stevensdochter?’
‘Op de pijnbank zal ze bekennen, dat weet ik heel zeker.’
‘Zo ... zo. Je houdt zangvogels in een grote kooi. Iedere dag geef je ze voer en de kooi wordt verschoond. Je hebt een oude vette hond en voor zijn kwalen roep je
20