links, dan naar rechts. Zij troffen, die pijlen, hoog sprongen de wolven voordat zij razend van pijn in de sneeuw verbloedden.
Van Dijon, door Champagne naar het noorden. Naar hier, naar Holland. Waar hij tevreden stierf, nadat hij nog enige jaren de zilte zeewind had geproefd, kinderlijk-bllj in stortbuien had gelopen en zo diep de bulderende wind had ingeademd, dat hij ervan duizelde ...
Zij knielden. De maerte en Geerte. Zij bogen hun hoofden. De maerte bad. Geerte wachtte op de wolven, die weer om haar waren in de flakkerende kaarsen. En het bidstoeltje werd Joost de knecht. Zij wachtte op de beschermende druk van moeder. Zij wachtte tevergeefs.
En de duivel rukte haar kleed open, gleed in haar, beroerde haar, toverde in de onderbuik een verlangen dat opsteeg tot haar hart, dat koortsig rood kleurde op haar wangen. Zij sloeg de ogen op en zag Claes Wittert, de schilder. Breed was zijn borst getekend door het wambuis, als zuilen zo sterk waren de benen in de hozen. Smal de heupen en klein de billen. Hij lachte en neep zijn ogen, sloeg klappend zijn tanden op elkaar, schudde even de blonde haren, opende de lippen. En zij wist, dat hij van verlangen in haar had willen bijten. Zij keek naar hem, zoals zij ’s morgens deed naar de gildemeester wanneer die haar beloerde. En sloeg haar wimpers neer. Opende weer die lokkende ogen. Haar blikken gleden over zijn borst, zijn dijen, bleven rusten op de smalle riem met de beschermende leren hoes, die rond zijn middel was. En er was wilde vreugde in haar omdat zij hierdoor Claes Wittert zo heftig verwarde. Die dag zou hijjniet meer kunnen werken omdat hij alleen haar zou zien. Telkens weer .. .
16